Afdrukken
Afdrukken - overzicht
Voordat u gaat afdrukken, controleert u of de computer en de printer op een stopcontact zijn aangesloten, zijn ingeschakeld en zijn aangesloten op een actief netwerk. Zorg dat de juiste printerdriversoftware op uw computer is geïnstalleerd. Raadpleeg
De printerdriversoftware installeren voor meer informatie.
1. Selecteer de juiste papierlade.
2. Plaats papier in de juiste lade. Geef op het bedieningspaneel van de printer het papierformaat, de papierkleur en de papiersoort op.
3. Open de afdrukinstellingen in uw softwareapplicatie. Voor de meeste softwareapplicaties in Windows drukt u daartoe op CTRL+P of op een Macintosh op CMD+P.
4. Selecteer uw printer.
5. Voor toegang tot de instellingen van de printerdriver selecteert u in Windows Eigenschappen van printers, Afdrukopties of Voorkeuren. Voor Macintosh selecteert u Xerox-toepassingen. De naam van de optie kan variëren afhankelijk van de applicatie.
6. Pas de printerdriverinstellingen zo nodig aan en klik vervolgens op OK.
7. Als u de opdracht naar de printer wilt verzenden, klikt u op Afdrukken.
8. Als u een speciaal opdrachttype hebt geselecteerd, bijvoorbeeld Beveiligde afdruk of Proefafdruk, wordt uw opdracht vastgehouden op de printer en moet er nadere actie worden ondernomen om te kunnen afdrukken. Gebruik de app Opdrachten om opdrachten op de printer te beheren.
Voor meer informatie over het beheer van afdrukopdrachten raadpleegt u
Opdrachten beheren.